SIRIS.nl

Harrie van Horik wint Groot Nederlands Dictee in Lierop

Op woensdag 17 december vond het Groot Nederlands Dictee plaats. De tekst van dit erg moeilijke dictee was geschreven door Kristien Hemmerechts, de bekende schrijfster uit België.
In conferentieoord Boomerheide in Lierop werd er gestreden om de ‘gulden ganzenveer’. Die veer was voor diegene die de minste fouten maakte met het dictee. Winnaar werd wederom Harrie van Horik. Die had nochtans 31 fouten. Van Horik is in het dagelijkse leven directeur-hoofdredacteur van de lokale omroep SIRIS. Als tweede eindigde Johan Koolen (student fiscale economie) en als derde Tom Raaijmakers (student biologie). Yvonne Neervens-Geven en Petra van Bree-Sijbers eindigden op de derde en vierde plaats. Zij bleven allen onder de veertig fouten. De tekst van het dictee: Hartenpijn Nadat ik jarenlang zielenknijpers had geconsulteerd voor een aandoening die in negentiende-eeuwse traktaten als spleen wordt omschreven, besloot ik mijn heil niet langer in antidepressiva te zoeken. Ik zocht een Mariaheiligdom waar ook steilorige vroegeenentwintigste-eeuwse niet-gelovigen zich konden neervlijen om de genezing af te smeken van levercirrose, ontstoken bronchiën, X-benen of een acuut accres van genitale wratten. Op advies van Chaucer, Groot-Brittanniës meest gelauwerde laatmiddeleeuwse dichter, plande ik mijn pelgrimstocht in april, de uitgelezen maand om naar een bedevaartsoord te trekken, of dat nu ligt in mediterraan of Saharaans gebied. Als fan van Hugo Claus’ Oostakkerse gedichten lokte mij het Oost-Vlaamse Oostakker met zijn neogotische Onze-Lieve-Vrouwekerk, al spelen de pennenvruchten van onze betreurde bard veelal in een rabelaisachtig sodom en gomorra. Ik hing een schapuliermedaille om, speldde wat blingbling op mijn revers, leerde het Onzevader uit mijn hoofd, boekte overnachtingen in een x-aantal lowbudgetkloosters en sloot me aan bij een colonne ultradevote adellijke pelgrims. Hoewel ik me had voorgenomen alleen bij het ecclesiastische en eschatologische stil te staan, bezweek ik voor de seduisante elixers, de eau des carmes en de geuzelambiek die rooms-katholieke monniken ’s avonds serveerden. Overdag bestreed ik gênante katers en werd mijn queeste nu ook door een pernicieuze zondelast bezwaard, zodat ik rozenhoedjes mompelend voortsjokte naar mijn eindbestemming, die als een eldorado almaar elusiever werd. Kon een jozefshuwelijk me verlichten, wilde ik weten van een getonsureerde benedictijnerabt, waarop hij me in zijn gebronsde armen sloot en mijn larmoyante weltschmerz godzijdank eindelijk voorgoed vervloot.